Flying Enterprise

In mei 1959 richtte Hans Linde, C.Jenssen en Hans Cristiansen in Denemarken de luchtvaartmaatschapppij Flying Enterprise A/S op. De oprichting ging in nauwe samenwerking met de ontwikkeling van de Engelse chartermaatschappij Overseas Aviation, die vanaf 1958 al was gestart met het uitvoeren van vakantiecharters vanaf Kopenhagen naar Palma de Majorca. Het eerste vliegtuig van de nieuwe maatschappij werd dan ook gehuurd van Overseas en was de Canadair C-4 Argonaut G-ALHT (c/n 165). Deze C-4 Argonaut (een DC-4 met watergekoelde Rolls Royce Merlin motoren) kreeg op Cambridge zijn laatste technische inspectie en werd in januari 1960 overgevlogen naar Southend waar het toestel voorzien werd van de nieuwe kleuren van Flying Enterprise, licht blauwe band over de romp met in rood de maatschappijnaam, licht blauw staartvlak met rood rondtje met daarin witte letters "FE" , en op 20 januari de hangaar uit rolde als de OY-AAH. Na de noodzakelijke crew training werd het toestel op 10 februari 1960 afgeleverd op zijn nieuwe thuisbasis Kopenhagen-Kastrup.

Voor het zomerseizoen werd nog een tweede C-4 Argonaut afgeleverd in de vorm van G-ALHJ (c/n 166) die als OY-AAI aan Flying Enterprise verhuurd werd. Beide toestellen werden ingezet om voor Deense en Zweedse touroperators vakantiegasten te vliegen naar Palma de Majorca en Las Palmes op de Canarische Eilanden. De grootste klant was daarbij Spies Rejsor/Spies Travels uit Denemarken welke naast busreizen nu ook met vliegreizen startte. Beiden machines werden gevlogen door bemanning van Overseas en in stille tijden werden de kisten ook ingezet op vluchten voor Overseas Aviation. Op dezelfde wijze konden ook de Argonauten van Overseas ingezet worden op de charters voor Flying Enterprise. De C-4 Argonauten waren voorzien van 65 zitplaatsen.


Canadair C-4 Argonaut OY-AFB voerde een kleine registratie op de romp, vlak achter het laatste raam en is hier te zien op de thuisbasis Kopenhagen-Kastrup in 1962                                                                                                                                        (archief David Booster)

Naast chartervluchten vanaf Kopenhagen en London-Gatwick naar het zuiden van Europa werden eveneens regelmatig vluchten uitgevoerd naar IJsland en Noorwegen. De activiteiten in het eerste jaar namen zo'n snelle vlucht dat vrijwel het gehele seizoen een derde Argonaut van Overseas ingehuurd moest worden, deze taak werd uitgevoerd door de G-ALHN of G-ALHG. In juli 1960 werd daarbij de G-ALHN (c/n 160) aan de vloot van Flying Enterprise toegevoegd en ingeschreven als de OY-AFA. De contacten met Overseas Aviation zorgden ook voor de eerste trans Atlantische charters en zo voerde de OY-AAH o.a. vluchten uit vanaf London-Garwick via Prestwick naar Gander.

Het winterseizoen 1960/1961 werd gebruikt voor het onderhouden van de oude kisten met hun Rolls-Royce motoren en zo kwam de OY-AAH in november 1960 op Gatwick aan om een twee maanden durende onderhoudsbeurt te ondergaan. In 1961 keerde de OY-AFA terug naar Overseas Aviation en werd weer ingeschreven als de G-ALHN, maar werd de vloot van Flying Enterprise voor het zomerseizoen versterkt met de Overseas Argonauten G-ALHK (c/n 157 werd OY-AFB) en G-ALHD (c/n 146 werd OY-AFC).    

In september 1962 werd Overseas Aviation door een reeks niet betaalde schulden failliet verklaard. Flying Enterprise werd daarbij gered door geld vrij te maken voor de aankoop van alle vier de Argonauten. Er werden nu alleen vakantievluchten en charters vanuit Denemarken en Zweden gevlogen waarbij het grootste deel van het werkpakket bestond uit de vluchten in opdracht van Spies Travel naar Palma en Las Palmas. De Merlin motoren van de C-4 Argonaut waren storingsgevoelig waardoor de toestellen veelvuldig in onderhoud waren op Cambridge. Aan het eind van het derde seizoen werd dan ook uitgekeken naar een vervanger van de C-4 Argonaut en die werd in oktober 1963 gevonden door de aanschaf van een tweetal DC-7's welke werden ingeschreven als de OY-DMP en OY-DMR. Dit waren twee voormalige American Airlines DC-7's (N310AA c/n 44131 en N319AA c/n 44140) die de laatste jaren bij Overseas National hadden dienst gedaan. Een van de C-4 Argonauten werd daarop verkocht, de OY-AAH, welke in januari 1964 vertrok naar Air Links. De andere drie machines fungeerden in 1964 als back-up en werden geleidelijk op Kopenhagen-Kastrup uit dienst genomen en buiten gebruik gesteld. Dit werd versneld doordat in april 1964 een derde DC-7 aan de vloot werd toegevoegd, de OY-DMS (c/n 44139 ex N318AA), eveneens afkomstig van Overseas National. De charters vanaf Kopenhagen naar het zuiden van Europa vormden de kern van de activiteiten, echter buiten het hoofdseizoen werden charters uitgevoerd naar en vanaf o.a Schiphol (naar Cairo) en luchthavens in West-Duitsland en Engeland. Met de introductie van de DC-7 in eind 1963 werd een nieuw kleurenschema gevoerd waarbij de gestileerde vogel van de romp naar de staart werd overgebracht.

De eerste DC-7 welke in gebruik werd genomen was de OY-DMP hier gefotografeerd in 1964 op het oude Schiphol. De kleuren waren een groene band over de romp, groene motorbeplating en naast de zwart/witte vogel een groene band in de staart.        (archief Wim Zwakhals)

Door het aantrekken van de vakantiemarkt werd besloten voor het zomerseizoen 1965 nog een tweetal DC-7's aan te schaffen. Het waren weer twee voormalige American Airlines DC-7's (N315AA c/n 44136 en N314AA c/n 44135) nu afkomstig van het Canadese Pacific Western (ex CF-PWD en CF-PWK) die ingeschreven werden als de OY-DMT en OY-DMU. In maart 1965 stopte Flying Enterprise de activiteiten door de harde onderhandelingen die Simon Spies voor zijn reisbureau Spies Travel voerde waardoor de luchtvaartmaatschappij in financiële problemen kwam en het faillisement moest worden aangevraagd. Door dit faillisement aan de vooravond van de start van het vakantieseizoen kwam nu Spies Travels in problemen welke door Simon Spies werden opgevangen door de geheel failliet verklaarde luchtvaartmaatschappij op te kopen en direct door te starten onder de nieuwe naam Conair of Scandinavia. Deze nieuwe maatschappij nam daarbij de DC-7's OY-DMS en de nieuw afgeleverde OY-DMT en OY-DMU over. De overige twee zevens vertrokken naar Ostermanair in Zweden en werden ingeschreven als de SE-CNI (ex OY-DMP) en SE-CNH (ex OY-DMR).

Flying Enterprise op Zestienhoven

In 1962 was Flying Enterprise te zien op Zestienhoven, de Canadair C-4 Argonauten OY-AAH en OY-AFC voerden daarbij enkele charters uit vanaf Kopenhagen en bleven daarbij vaak enkele dagen op het platform staan om daarna met de bezoekende groep weer huiswaarts te keren. Twee jaar later het eenmalige bezoek van een DC-7 van Flying Enterprise. Op 22 juli 1964 werd het toestel door Schreiner ingehuurd voor een retourvlucht naar Bazel. Hierbij werd gebruik gemaakt van de OY-DMP, een DC-7 van Flying Enterprise welke toen op Schiphol gebaseerd stond voor het uitvoeren van vakantievluchten naar Egypte.

Canadair C-4 Argonaut OY-AAH van Flying Enterprise op Zestienhoven.                                          (foto Nico Terlouw, Zestienhoven, 1962)   

Flying Enterprise vlootlijst



De derde DC-7 van Flying Enterprise was de OY-DMS (met kleine registratie in de band op de romp). Hier zien we het toestel tijdens het opstarten op Schiphol in 1964.                                                                                                                                  (archief Wim Zwakhals)

Wim Zwakhals, november 2009